Neonatologie neo
Normaal gedrag van neonati bij herbivora:
-na 5 min: Rillen en trachten recht te komen
-na 20 min: zuigreflex positief (uit te testen met een vingr in de mond.
-binnen de 2 uur: het dier staat recht.
-binnen de 3 uur is er zogen.
-binnen de 4 uur is er expulsie van meconium; uitblijven van expulsie wijst op rectum stenose.
Klinisch onderzoek: temperatuur boven de 37°C
-Hartfrequentie: 40-140/minuut
-Ademfrequentie: 20-80/minuut
-Mucosae roze.
Voorzorgen: de navelstreng moet spontaan ruptureren. Na 20 minuten mag deze afgebonden worden. Dit om transfert van bloed uit de placenta te vrijwaren. Na ruptuur of afbinden meot de navlstreng ontsmet worden door dompelen in iood tinctuur.
‘neonathanasia°’:
Deze term betreft vroegtijdige sterfte na de geboorte, en niet doodgeboorte. Conventioneel tot 3 dagen (perinataal) en 14 dagen (neonataal)
ETIO:
▪(gen): algemeen.
Algemene maatregelen bij geboorte, om sterfte te vermijden zijn: zorgen voor een goede oxygenatie, bestrijden van hypothermia, voldoende hoeveelheden, en op tijd, toedienen van biest, vermijden van inteelt, selectie van mannelijke dieren naar hun invloed op levensvatbaarheid van hun kalveren, verzorgen van de voeding van de moederdieren de dracht. Navelontsmetting en vlugge toediening van antibiotica bij omphalitis.
Oorzaak bij het moederdier, geboortproces
▫afstoten van het jong; doodliggen
▫priomphalorexia*’ vroegtijdige, intrauteriene ruptuur van de navelstreng. Door uitvallen van de bloedcirculatie is er verhoogd C02 in het foetaal bloed met stimulatie van de ademhaling, inhalatie van vruchtwaters en meconium met doodgeboorte, soms neonatale sterfte en verslikkingspneumonie.
▫onvoldoende colostrumopname; onvoldoende melkgift-uithongeren
Oorzaak bij het jong
▫belangrijke congenitale misvormingen
Verkeerd management
▫wanneer de veehouder verzuimt de nodige vaccinaties uit de voeren.
▫gebrek aan hygiëne
▪(sui): biggensterfte: (850) een sterfte van 15% is normaal (soms tot 35%)
oorzaken bij de zeug
▫selectie naar grotere tomen en andere gewenste kenmerken, kan soms leiden tot ongewenste gevolgen als biggensterfte.
▫onvoldoende watervoorziening waardoor constipatie kan ontstaan.
▫de veehouder besteedt onvoldoende tijd en aandacht aan de kraamafdeling.
▫zeugen die eerder hoge biggensterfte vertoonden bewaren deze predispositie.
▫doodliggen (verpletterd door de zeug (in 5% van de gevallen).
▫lactatiestoornis: (vroeger genaamd MMA: metritis, mastitis agalactie): ontoereikende melkproductie gedurende de eerste 3 dagen post-partum en onvoldoende colostrum opname door gebrekkige melkejectie. Behandeling door toedienen van electrolyten, melkvervangers (artisanaal: 1l koemelk, 20g glucose, 2 eidooiers, 20ml room); toedienen van ocytocine 10IE om de 2 uur bij de zeug
▫tepelafwijkingen worden vaak genetisch bepaald, het betreft onvoldoende uitstulpen van de tepels. Men heeft ook hypoplasie van de melkklier; verstopte tepels, afgebeten tepels.
▫hypocalcemie met spiertremor; men bekomt een gunstige respons na i.m. calcium toediening. Deze aandoening is niet frequent.
▫acetonemia ontstaat rond 2-3 weken na het werpen.
▫agressiviteit van de zeug: de zeug belet de biggen te zuigen; dit is vaak het geval bij adoptie van overtallige biggen door andere zeugen.
▫mastitis, vaak door contaminatie door een onreine, besmette ligplaats. Een sluitende diagnose wordt geleverd door aanwezigheid van koorts en palpatie van de melkklier. Antibioticatherapie ingeval van mastitis: 2e keuze: trimethoprim-sufonaminde; doxycycline; lincomycine-spectinomycine; oxytetracycline; procaïnebenzylpenicilline-neomycine. 3e keuzecefquinone; enrofloxacine; marbofloxacine-antibioticatherapie ingeval van mastitis: 2e keuze: trimethoprim-sufonaminde; doxycycline; lincomycine-spectinomycine; oxytetracycline; procaïnebenzylpenicilline-neomycine. 3e keuzecefquinone; enrofloxacine; marbofloxacine
▫algemene ziekten: salmonellose, vlekziekte.
▫partusinductie met prostaglandines zou biggensterfte verminderen
oorzaak bij de biggen
▫te laag geboortegewicht (<800g), uithongeren (in 3,5% van de gevallen), biggen hebben slechts 1% vetreserve!
▫hypoxie.
▫splay leg: zwemmers: de spiervezels van de foeti worden onvoldoende omgezet in type I vezels waardoor zwakte in de pootjes ontstaat. De oorzaak is onbekend. Zealarenone intoxicatie kan splay leg veroorzaken. Behandelen is mogelijk door bij elkaar binden van de achterpoten, of de biggen onderbrengen in een couveuse samen met kunstmatig voederen.
▫trilbiggen: cfr myoclonia congenita, of congenitale tremor: de big kan niet rechtstaan noch melk opnemen. Overleven de biggen, dan neemt de tremor progressief af. Er kan een verband gelegd worden met een atypisch pestivirus (atypical porcine pestivirus APPV)
▫navelbloeden: door onvoldoende sluiten of opnieuw openen van de navelbloedvaten; het sterftecijfer kan hoog oplopen. De oorzaak is niet gekend. Behandelen door plaatsen van een ligatuur op de navel.
▫oedeembiggen of slingerziekte wordt veroorzaakt door een E.Coli, en ook andere factoren. De ziekte komt eerder voor bij gespeende biggen.
▫tepelrangorde en aantal functionele tepels: dominante biggen eisen hun eigen tepel op, minder dominante biggen moeten zich tevreden stellen met minder productieve tepels. Een zuigbeurt duurt 2-3 minuten alle uren. Het is aanbevolen om minder biggen te hebben dan tepels. Er moeten minstens 14 goed gevormde tepels aanwezig zijn.
▫algemene principes bij verleggen van biggen: biggen moeten vaak verlegd worden naar een andere zeug: pasgeboren biggen moeten biest kunnen opnemen en worden dus niet verlegd naar een pleegzeug die geen biest meer heeft. Zwakke biggen zijn prioritair in de keuze bij het verleggen, maar kleine biggen die al een vaste tepel hebben laat men best ter plaatse. Kleine biggen kunnen samengebracht worden, waardoor ze niet moeten concurreren met grote biggen. Soms kan men enkele dagen de grote biggen enkele uren apart zetten zodat de kleinere kunnen zuigen zonder competitie.
infectie:
▫diarrhee:
-enterotoxigene E.Coli: ETEC: zeer frequent, binnen de eerste 4 levensdagen; de gehele toom wordt ziek. Behandelen met electrolyten per os; antibiotica.
-Clostridium perfringens A, C; veroorzaakt een necrotiserende-hemorragische enteritis, tot 10 dagen na de geboorte. Type A is milder en er treedt minder sterfte op; type A is ook een normale darmbewoner. Ook hier zijn antibiotica aangewezen. Preventieve vaccinatie van de zeugen
-Clostridium difficile: diarrhee tijdens de eerste levensweek; weinig sterfte.
-Corona virus TGE (transmissiebele gastroenteritis): veroorzaakte vroeger zeer besmettelijke diarrhee met veel sterfte; een latere variant: het porcien respiratoir corona virus is nu algemeen verspreid en verloopt symptoomloos en zorgt daarenboven voor immuniteit tegenover TGE.
-coronavirus PED (porciene epidemische diarrhee): veroorzaakt diarrhee bij alle leeftijdsgoepen met matige sterfte (1-3%).
-Rota virus: komt op elk varkensbedrijf voor; de infectie verloopt meestal symptoomloos behalve ingeval van het niet toepassen van het all in – all out systeem ontstaat diarrhee tussen de 1-5e levensweek.
-Cystoisospora suis: coccidiose veroorzaakt diarrhee tussen de 1e en 4e levensweek die niet reageert op antibiotica. 80% van de bedrijven zijn besmet; een beperkt aantal vertoont klinische diarrhee. Behandeling met tolltrazuril. Ontsmetten van het kraamhok met brander of stoom
▫longaandoeningen: uitval door ademhalingstoornissen bij biggen is laag.
▫soms komt tetanus voor bij biggen na castratie, wondinfectie, navelontsteking, gebruik van vuile naald bij injecties.
▫acute infectie.
▫arthritis: oorzaak: na castratie, wondinfectie, navelontsteking, gebruik van vuile naald bij injecties.
▫belangrijke aangeboren afwijkingen.
▫roetbiggen: smeerwrang of exsudatieve epidermitis door staphylococcus hyicus; (schurft en mycosen zijn zeldzaam). Preventie door vermijden van primaire huidletsels, reinigen en onsmetten. Antibiotica.
▫anemie: door uitblijven van ijzertoediening (injectie van 200mg/big), of infectie met mycoplasma suis met tropisme voor rode bloedcellen.
oorzaak uit de omgeving
▫omgeving, temperatuur, tocht: de stalptemperatuur gedurende de eerste week is 24°C; na de derde week kan het dalen tot 21°C. de luchtbeweging mag maximaal 5 cm/sec bedragen. Oververhitten van de uier door gloeilampen, afkoelen van de uier door tocht via de roosters.
▫onvoldoende drinkwater; water van drinknippels die meer dan een week ongebruikt zijn bevat veel bacteriën.
▫laattijdig overbrengen van de zeugen naar de kraamstal geeft lactatieproblemen.
▫onvoldoende hygiëne: dagelijkse reiniging. Preventief wassen van de zeug bij binnenbrengen in de kraamstal; reinigen en ontsmetten van de kraamstal; voor sommige ziekteverwekkers is ontsmetten met stoom of brander de enige doeltreffende maatregel.
▫onrust en stress: hierdoor gaan zeugen meer bewegen en is er gevaar voor verpletteren van biggen
▫trauma, tanden knippen, staarten couperen, castratie, vechten leidt tot infecties
▫infecties
(can)(fel) sterfte bij pups, kittens, verzwakken van pasgeborenen, fadding puppy syndrome.
- immuniteit, onvoldoende colostrumopname (dosering van alcalische fosfatase is een indicator van goede colostrumopname; colostrum is rijk aan alcalische fosfatase)
- hypothermia: pups hebben een gebrekkige, immature thermoregulatie, en zijn afgestemd op de moederwarmte. De nesttemperatuur moet rond de 30°C liggen en de relatieve vochtigheid rond 60%. De rectumtemperatuur stijgt van af de geboorte van 35°C tot 38°C in twee weken. Bestrijden van de hypothermie (<35°C) gebeurt met een warmwaterrecipiënt, electrisch deken, IR lamp, couveuse. De ideale nesttemperatuur evolueert van 30°C post partum naar 20°C rond 1 maand ouderdom.
- hypoglycemia: de leverglycogeenreserves zijn na 24 uur opgebruikt en neoglucogenese is dan onmogelijk. Daarom moet het jong zijn bloedsuiker in stand houden met behulp van zijn voedselinname. Onregelmatige maaltijden zijn de voornaamste oorzaak van hypoglycemia. Infectie en andere factoren kunnen hypoglycemia verergeren. Hypoglycemia veroorzaakt onophoudelijke vocalisaties, hypothermia, bradycardia, soms ook wegstoten door het moederdier. Correctie is mogelijk aan de hand van orale toediening van 5-10% gluose oplossing tot wanneer vocalisaties ophouden en het jong terug begint te zuigen.
- dyspnea, polypnea.
- deshydratatie: pups en kittens hebben een niet gekeratiniseerde huid die waterdoorlatend is; daarenboven is er nog geen nierherresorptie van water: hierdoor zijn de vochtbehoeftes zeer hoog. De huidplooitest is niet significant bij pups; enkel het gewichtsverlies kan deshydratatie doen vermoeden; Urinedichtheid boven de 1,017 is significant voor deshydratatie. Bestrijden van deshydratatie en hypoglycemie: de pup moet normaal 20ml/100g l.g. /dag drinken. Met fijne maagsonde (eventueel urinesonde). De sonde wordt ingebracht over een lengte van neustop tot laatste rib. Water met suiker op 38°C, 40ml/kg lg alle 3 uur. Intraosseuse perfusie met glucose of ringer lactaat, 15ml/100g/dag ter hoogte van femur of humerus proximaal na punctie met een naald van 22-25G, type butterfly is ook mogelijk. Oppassen voor hyperhydratatie. Subcutane toediening is tegenaangewezen. Antibiotica: amoxicilline (eventueel met clavulaanzuur) of cephalexine 20mg/kg/8 uur p.o. of s.c.
- gewichtsverlies: neonati moeten dagelijks gewogen worden; stopzetting van de gewichtstoename is het eerste symptoom van neonathanasia.
- bradycardia als gevolg van hypothermie, hypotensie.
- gebrekkige nierfunctie.
- verteringstoornissen.
- uitputting door dystocie.
- pups en kittens die door de moeder als abnormaal worden ervaren worden vaak verwaarloosd of zelfs weggestoten. Dit gebeurt vaak bij abnormale adembewegingen (apnea, ademgluiden).
- hemolyse: is frequenter bij (fel) dan bij (can) na opname van colostrum waarin maternale antilichamen voorkomen tegen bloedgroepen van de jongen die verschillen van de moeder. Hemoglobinuria, icterus, lethargia en sterfte worden vastgesteld. Wanneer de bloedgroep van de vader gekend is en verschilt van de maternale bloedgroep volstaat het de colsotrumopname te verhinderen gedurende 24 uur.
- omphalitis is herkenbaar en kan gemakkelijk,onderbroken worden met antibiotica.
- neonatale septicemia wordt veroorzaakt door maternale infectie (metritis, mastitis), omphalitis en gebrekkige colsotrumopname.
- melkintoxicatie door mastitis veroorzaakt groene diarrhee, rectum oedeem, bloedingen, vocalisaties.
(bov): sterfte bij pasgeboren kalveren. (vanaf geboorte tot 14 dagen of spenen; soms tot 20%; gemiddeld tot 10% binnen de 14 dagen)
▪de oorzaak ligt bij de koe of de stier
-dystocie kan het sterftecijfer beïnvloeden tot een maand na de geboorte, vooral bij een eerste dracht. De kalfjes vertonen anoxia, hypercapnea, respiratoire acidose, zijn zwak en hebben minder neiging om te zuigen.
-sterfte is frequenter bij primipare vaarzen, des te frequenter dat de vaarzen jonger zijn. Sterfte bij een vorige afkalving verhoogt statistisch het risico.
-laattijdige opname van colostrum, door langdurig dystocie; de darmresorptie van IgG bij kalveren neemt af vanaf 8 uur na de geboorte. Veel kalveren nemen niet, op eigen kracht, voldoende biest op. De IgG gehaltes van colostrum nemen ook af als de koe gemolken wordt >6uur na afkalven; handmatig toedienen van laattijdig gemolken biest is minder efficiënt.
-gebrekkige moederzorg bij primiparen (drooglikken en laten zogen). Drooglikken bevorderd admhaling, bloedsomloop, urineren, defecatie, verwijderen van de vruchtvliezen, droge huid en minder warmteverlies, onderdrukken van infectie,en bevorderd de band tussen moeder en kalf
-infectieziektes: blauwtong; onvoldoende IBR en BVD controle; onvoorzichtige aankoop van dieren.
-vaarzen die besmet zijn met Neospora caninum hebben een verhoogde kans op neonatale sterfte van hun kalf.
-genetische aanleg: Holstein Friese hebben een hogere kalversterfte. Stieren kunnen ook geranschikt worden op de levensvatbaateid van hun kalveren. Heterosis en hybrides: kalversterfe is lager bij koeien met heterosis. Er bestaan ook regionale verschillen in levensvatbaarheid.
▪omgeving en verzorging
-gebrek aan hygiëne: sommige kalfjes staan vanaf hun geboorte in de mest en urine tot aan de kniëen.
-toedienen van vervuilde en onvoldoende colostrum (minder dan 2 liter), laattijdig handmatig toedienen van colostrum.
-gebrek aan tijd te besteden aan de kalveren in de infrastructuur van een klein bedrijf, maar waar geleidelijk de bezetting de optimale capaciteit overstijgt (bedrijven met 30 tot 180 koeien). De relatieve lage opbrengst voor kalveren speelt een mogelijke rol in de lage motivatie van de melkveehouder. Er is hogere sterfte bij kalveren in melkveebedrijven, dan in vleesveebedrijven. In vleesbedrijven is er betere aandacht voor de duurdere kalveren.
-minder eiwitrijke voeding, beperken van de weidegang bij drachtige vaarzen of droogstaande koeien. Onaangepaste voeding van droogstaande koeien.
-onvoldoende toezicht rond de partus en laattijdige geboortehulp (meer dan een uur nadat de hoefjes van de voorpoten zichtbaar zijn)
-hypothermia: door onvoldoende drooglikken, onvoldoende energierijke biest.
-statistisch vond men minder sterfte wanneer de dierenarts onthoornt.
-geen ontsmetting van de navelstreng
-niet afzonderen van zieke kalveren en gezonde kalveren
-natuurlijk geventileerde stallen verlagen neonatale sterfte; ligboxenstallen verhogen het risico op sterfte.
-wintermaanden vallen samen met verhoogd sterftecijfer
▪ziekte bij het kalf
-neonatale diarrhee en ademhalingsinfecties zijn de belangrijkste gezondheidsproblemen bij kalveren en vaak oorzaak van sterfte. BRD, bovine respiratory disease complex is een belangrijke risicofactor.
-er is een grotere sterfte bij stierkalveren; misschien omdat hun groter gewicht gepaard gaat met moeilijker afkalveren.
-maar een lager geboortegewicht geeft ook meer kalversterfte. Een ratio kalf/koe van 8,1 geeft een ideale verhouding ten gunste van levensvatbaarheid.
-een kortere draagtijd (<265 dagen) geeft verhoogde sterfte. Een te hoge draagtijd geeft evenzeer verhoogde sterfte.
-bij meerlingdrachten (normaal 2 kalveren) sterft vaak een van de twee kalveren.
(cap)(ovi): sterfte bij geiten en schapenlammeren bij intensieve houderij of in kuddes bewaakt door herders.
Bij melkgeitenlammeren worden de lammeren binnen de enkele uren van de moeder gescheiden omat de melkproductie, uitgenomen de biest, onmiddellijk naar de melkproductie vertrekt. Moeilijkheden van laattijdige scheiding van moeder en lam wordt hierdoor vermeden. Neonatale sterfte wordt hier conventioneel beperkt tot de eerste drie levensweken. Normale sterfte bedraagt soms meer dan 10% met een variate van 7-32%. Ook moet men de dierwelzijnsaspecten van dergelijke praktijk ook niet onderschatten.
Oorzaak bij het lam
-te laag geboortegewicht; premature lammeren met onvoldoende vacht, meerlingen
-hypothermia
-spijsverteringsproblemen zijn de voornaamste oorzaak; complicaties ten gevolge van onthoornen; sepicemia; verhongeren, deshydratatie.
-infectieuse aandoeningen: sterfte door gram negatieve bacteriën; diarrhee door Salmonella, E.Coli, Clostridium perfringens, Cryptosporidiosis; omphalitis met peritonitis, meningitis, arthritis en septicemia; admhalingsinfecties door Parainfluenza 3, Mannheimia hemolytica, Pasturella, Corynebacterium, Mycoplasma.
-aangeboren afwijkingen.
-nutritionele myopathia (selenium, vit E deficiëntie): de lammeren kunnen niet staan
Omgeving en verzorging bij moederloze opfok in de intensieve melkgeitenhouderij
-onaangepaste voeding van moederdieren; gebrekkige aandacht bij het geboorteproces;
-misschien is de moederloze opfok in de melkgeitensector mede aan de basis voor hogere sterfte.
-onvoldoende of laattijdige biest toediening; gebrekkig drogen en warm houden.
-slecht geventileerde stallen; onaangepaste klimaatregeling en voeding.
-Infecties (vb. arthritis) tengevolge van te lage IgG gehaltes; onvoldoende hygiëne (gebrekkige navelontsmetting; vuil ligbed).
-samenbrengen van verschillende lammeren na scheiding van de moeder, in het bijzonder als de herkomstbedrijven verschillen, en bij hoge bezettingsgraad, werkt overdracht van pathogenen in de hand.
-onjuist afstellen van de kunstmelkapparatuur (oplostemperatuur, drinktemperatuur, dosering); onvoldoende reinigiging en ontsmetting van de apparatuur.
Gebrekkig management en extensieve schapenherderij
Verlies van ooien is meestal veroorzaakt door ziekten, verlies van lammeren is meestal te wijten aan management problemen
-afwezigheid van reanimatie van lammeren bij apnee
-hypothermia is verantwoordelijk voor 30-50% van de sterfte. Afwezigheid van beschutting in extensieve schaapherderij: de vacht van de lammeren is nat bij regenachtig weer.
-sommige rassen hebben een zwakke winterhardheid.
-onaangepaste voeding van de ooi in de laatste 8 weken van de dracht.
-geen vaccinaties.
-geen maatregelen bij mislukte colostrumopname; geen reserves aan diepgewroren colostrum; ontdooien van colostrum op te hoge temperatuur denatureert IgG. Gebruik van rundercolostrum kan autoimmune anemie veroorzaken.
-geen ontsmetting van de navelstreng; omphalitis: de navel is verdikt, vochtig; er zijn geen sporen van iodium tinctuur of antibiotica spray.
-deshydratatie: de ogen zijn ingezakt
-hypoglycemia en uithongeren van de lammeren: bij lijkschouwing kan de duur van het voedselgebrek bepaald worden: pericardiaal vet wordt eerst opgebruikt, en nadien het niervet. Er is gebrek aan colostrum om het energieverbrik te compenseren; mastitis of abnormale uiers zijn ook mogelijke oorzaken.
-inhalatie pneumonie bij flesvoeding, verkeerde positie van de slokdarmsonde, regurgitatie.
-doodliggen door de ooi, ribfractuur, de kop is vaak licht afgeplat
Ziekte en externe oorzaken
-Border disease virus: dit veroorzaakt zwakke lammeren, tremor, abnormale vacht, ook congenitale afwijkingen
-roofdierschade: er moet een onderscheid gemaakt worden tussen roven van gestorven lammeren en doden van levende lammeren; in dit laatste geval zijn bloedsporen aanwezig.
-watery mouth: ontstaat binnen de 6-48 uur na de geboorte, en is een multifactoriële aandoening: gebrek aan colostrum, opname van E.Coli (de maagaciditeit is onvoldoende bij lammeren), productie van endotoxine veroorzaakt verhoogd ptyalisme, diarrhee en vlugge sterfte. De ziekte is vooral belangrijk in de intensieve fokkerij, bij meerlingen. Behandeling door toedienen van glucose oplossing, hartmann. Antibiotica kunnen afsterven van bacteria met endotoxine vrijstelling in de hand werken.
-Salmonella, Rotavirus, Cryptosporidia, Staphylococcus aureus,Fusobacterium, Listeria, Chlamydia, Mycoplasma, Erysipelotrhrix
-koper deficientie.
De fout ligt bij het moederdier
-onvoldoende interesse, drooglikken door het moederdier, afstoten , primiparen
(852)
convulsies, epileptiforme aanvallen bij neonati:
ETIO:
-Barkers: onvoldoende transfert van bloed uit de placenta.
-hypothermia.
‘hypothermia°’
is de meest belangrijke doodsoorzaak bij neonati (ovi). Meting van de lichaamstemperatuur verleent uitsluitsel; goede observatie geeft indicaties: koude kraamruimte, neonati die niet gedroogd zijn, rillen. Jongen die de toegediende melk niet kunnen slikken zijn meestal in hypothermie. Er ontstaat hyperpnea, luide expiratie; bij carnivora is dit een oorzaak van afstoten door het moederdier. Hypothermia kan epileptiforme aanvallen veroorzaken.
ETIO:
-geboorteproces in de buitenwereld, koude regen en wind;
-winderige lokalen, vochtige bedding.
-landbouwdieren zijn resistenter dan gezelschapsdieren: deze laatsten moeten beschikken over goed verwarmde ruimtes. Beneden de 26°C omgevingstemperatuur is er gevaar voor hypothermie. Katten die buiten leven zijn resistenter. Wild is meest resistent. Bij varkens moeten de biggen in industriële varkenshouderij rond 25 °C en tot 28°C gehouden worden.
-bij nesten met meerdere jongen (can)(fel)(sui)(lag) hokken de neonati samen en houden mekaar warm. Bij kleine nesten, eenlingen, moedersterfte ontstaat gemakkelijker hypothermia.
-hersenletsels door dystocie veroorzaakt uitval van controle op de lichaamstemperatuur.
-(sui) metalen bodemroosters veroorzaken meer biggensterfte dan plastieken roosters die warmte niet geleiden.
-bij onvoldoende opnname van colostrum en later ook door uithongeren beschikt het jong over te weinig energie voor warmteproductie. Bij lijkschouwing stelt men vast dat de gastrointestinale tractus leeg is, het pericardiaal en niervet opgebruikt. De onderliggende oorzaak is te vinden bij ondervoeding van de ooi, grote tomen, uierafwijkingen, maar ook bij gebrek aan moederinstinct.
-kleine pasgeborene, onbeweegijkheid, natte huid
THER:
-zorgvuldig drogen van het jong: warmteverlies is 25x sterker in water dan in de lucht.
-energierijke melk of melksubstituut, met slokdarmsonde opgieten; glucose 5% intraperitoneaal toedienen, vooraleer het jong op te warmen. Wanneer het jong autonoom kan zuigen wordt het bij de moeder gebracht.
-infrarood lamp.
Doodliggen
ETIO:
-doodliggen is vooral een probleem in de varkenshouderij. Ook bij andere diersoorten is dit mogelijk, maar in mindere mate
THER:
-in de varkenshoudereij zijn de moderne kraamhokken voorzien om doodliggen te vermijden. In meer diervriendelijke omstandigheden volstaat voldoende ruimte, bedding te voorzien.
bradycardia:
ETIO: wordt veroorzaakt door hypothermia, hypotensie.
abnormale mucosae
(conjunctiva, gingiva)
ETIO:
-blauwpaars: wijst op anoxia.
-icterus: wijst op hemolyse.
-bleke mucosae wijst op anemia, onvoldoende transfert van bloed via de navelstreng na de geboorte.
melk op de muil:
ETIO:
-problemen bij het zuigen
-palatoschisis
dyspnea en apnea:
De eerste inspiratie komt tot stand door verhoogde CO2 gehaltes en hypoxia in de navelbloedvaten veroorzaakt door klemmen van de navelstreng in de geboorteweg of door vroegtijdig loslaten van de placenta. Bij achterste voorstelling bestaat het risico dat de eerste inspiratie in de geboorteweg gebeurt met inhalatie van amnion vocht en mconium.
ETIO: hypoxie ontstaat door:
-obstructie van de luchtwegen door slijmen, mucus, vruchtvliezen.
-uitblijven van ademreflex: meestal met kriebelen aan de neusholte mucosa met een strohalm, of uitgieten van koud water in de nek is er ademreflex. Soms is het nodig analeptica toe te dienen: doxapram (dopram V inspuitbaar of intranasaal Vetoquinol; theophylline en heptaminol)
-loskomen van de placenta door langdurige weëen; placentitis;
-torsie van de navelstreng, afklemmen van de navelstreng tussen foetus en geboortekanaal;
-barkers: bij te vroeg afbinden van de navelstreng bij het paard blijft bloed in de placenta, met anemie en hypoxie tot gevolg.
-de surfactant in de longen wordt beschadigd door infectie; bij vroeggeboorte is er onvoldoende surfactant. Hierdoor komen de longalvolen onvoldoende open; het dier vertoont een snakkende adehaling, kop achterover. De prognose is slecht. Surfactant kan intratracheaal toegediend worden. Bij lijkschouwing zinken de longen in water. De dood treedt onmiddellijk tot zeer vlug op na de geboorte, naargelang de dilatatie van de longen.
-ademhalingsdepressive pharmaca (anesthetica bij sectio cesarea);
-bij ribfractuur tijdens dystocie, ter hoogte van de rib-kraakbeenverbinding ontstaat reflectorisch afremmen van het ademhalingscentrum die ongevoelig is voor enige therapie,
-hersentrauma.
-billemannen die een dikke tong hebben sterven na een tot twee dagen (etiologie onbekend)
-door hypoxie ontstaat spiercontractie en spontane defecatie met aanwezigheid van meconium in amnionvocht, door adembewegingen in het geboortekanaal wordt vocht met meconium geinhaleerd.
-langdurige aanwezigheid in het geboortekanaal veroorzaakt hypoxia.
-bij keizersnede, anesthesie is de reflectorische inspiratie bij hypoxia onderdrukt. 2-5 druppels naloxone peroraal (can) volstaan om deze onderdrukking tegen te gaan.
PATH:
Pathogenese: Door uitvallen van de Krebs cyclus is er onderdrukken van hartwerking, vorming van melkzuur, metabole acidose samen met respiratoire acidose. Dit resulteert in onderdrukking van het ademhalingscentrum. In deze toestand komt een primitief ademmechanisme tot stand: snikkende ademhaling. Bij paarden (barkers) ontstaan centraal zenuwstelselsymptomen met excitatie, en blaffen (barker), sopor, sterfte
THER:
Analeptica hebben slechts nut ingeval van medicamenteuse onderdrukking. Vrijmaken van de luchtwegen door aspiratie en door de kop van de vrucht in declive positie te brengen: de obstructies kunnen verwijderd worden door de neonati bij de achterpoten onderste boven te vatten, eventueel met centrifugerende schommelbewegingen, ofwel door manuele extractie via de mond. De kop kan ook gevat worden met een of twee handen rond de muil, en neerwaarts van voorhoofd tot neusspiegel gemasseerd worden. Bij uitblijven van adembeweging wordt overgegaan tot kunstmatige ademhaling, manueel of machinaal, samen met toediening van zuurstof. Toedienen van glucose om de Krebs cyclus terug te activeren en behandelen van de acidose corrigeren de gevolgen van anoxia. Preventief bij barkers dient me te wachten vooraleer de navel af te binden; tevens met toedienen van kalmeermiddelen.
onvoldoende colostrum opname
wordt onderkend wanneer het jong manifest nog niet gezogen heeft, enkele uren na de partus, of wanneer er agalactia, of hypogalactia vastgesteld wordt. Hierdoor is er hypogammaglobulinemia. Bij bepalen van serumimmunoglobuline door electroforese moeten de gehaltes hoger zijn dan 400mg/dl. De gevolgen zijn: verhoogde vatbaarheid voor infectieuse ziekten. Colostrum heeft ook een hoge voedingswaarde, en is onontbeerlijk ter bestrijding van hypothermia bij uitputting van de lichaamsreserves. De eerste feces, meconium, worden uitgestoten door de laxatieve werking van colostrum. Uitblijven van deze expulsie wijst op onvoldoende colostrumopname. Colostrum moet opgenomen worden binnen de 24 uur na de geboorte.
ETIO:
-zwakke neonati
-afstoten van het jong door het moederdier.
-agalactia of hypogalactia wordt onderkend door controle van de uiers of melklieren op melkgifte.
-palatoschisis: gespleten verhemelte.
THER: in eerste instantie moet het jong begeleid worden naar de uier of de melkklier. Men kan colostrum toedienen via een maagsonde. Desnoods verstrekt men biest van een ander dier of andere diersoort, of diepgevroren biest, of colostrum vervangers uit de handel. De biest moet bij herkauwers in de lebmaag terechtkomen. Intraveineus toedienen van serum of plasma (15-25ml/kg) compenseert te lage immunoglobuline gehaltes.
hyperthermia:
koorts:
ETIO:
-een temperartuur van meer dan 38,5°C wijst op infectie die bij neonati heel vlug evolueert. Infectie kan echter ook voorkomen zonder hypothermia.
omphalopathia:
afwijkingen van de navelstreng:
-bloeding; wanneer bloeding uit de navelstreng vastgesteld wordt, heeft afbinden van de navelstreng een gunstige invloed op de overlevingscujfers (sui).
-navelbreuk, met of zonder ectopie van darmen
-natte, warme, gezwollen navelstreng wijst op omphalitis; dit wordt veroorzaakt door ondoeltreffende ontsmetting van de navelstreng; afwezigheid van sporen van iodiumtinctuur of antibioticapspray op de wonde is een duidelijke indicatie..
tocophobia:
afstoten van het jong door het moederdier
ETIO:
-primiparen
-abnormale, of als abnormaal ervaren, jongen, vooral met afwijkende ademhaling bij (can)(fel), hypoglycemia, overdreven vocalisaties, congenitale afwijkingen.
-(can) (fel): bij sectio cesarea gebeurt het dat het moederdier na recovery van de anesthesie de jongen niet erkent. Impregnatie van de jongen met de placenta’s kan dit euvel verhelpen.
THER:
-het jong zo vlug mogelijk aan het moederdier presenteren: het amnionvocht stimuleert adoptie.
-samenbrengen van jong en moeder in een kleine ruimte.
-bij (can) is het soms nodig de moeder tijdelijk te muilbanden en te behandelen met tranquilzer.
moederloze jongen en agalactia:
ETIO: moedersterfte, foktechnisiche scheiding wanneer moederloze opfok de regel is, agalactia, melkintoxicatie, te grote tomen, meerlingen, afstoten van het jong:
THER:
-lacterende pleegmoeders kunnen ingezet worden. Diepvries colostrum wordt toegediend. Toedienen van kunstmelk met een gelijkaardige samenstelling van de natuurlijke melk.
-(can) (fel): commerciële preparaten zijn best geschikt. Tijdelijk kan rundermelk aangepast worden door toevoegingen met room, eieren, condensmelk, beenpoeder of eischaalpoeder. De maaginhoud van pups, kittens bedraagt ongveer 50ml/kg l.g. de kunstmelk kan opgeven worden met de fles of de maagsonde, op een temperatuur van 25-37°C, met een frequentie interval van 4-6 uur tot wanneer de jongen de melk weigeren. Geleidelijk gaan de toegediende hoeveelheden stijgen, naargelang de pups groeien.
vocalisaties bij neonati:
ETIO:
-protest van neonati, luidruchtige tomen, wijzen hoofdzakelijk op onvoldoende, of uitblijven, van melkgifte.
-hypothermia (can): spijts vocalisatie wordt de pup afgestoten wanneer de lichaamstemperatuur daalt tot lager dan 34°C.
-(can): beginfase van deshydratatie, vooral door evaporatie via de huid.
zichtbare afwijkingen aan de kop:
ETIO:
-megacephalia, dikke kop wijst op mogelijke hydrocephalus, een teratologische afwijking.
-ingeval van dystocia waarbij de kop geruime tijd buiten de vulva heeft gehangen ontstaat stuwing, oedeem en megacephalia: recuperatie is mogelijk, er is een gunstige prognose.
-abnormale houding van de kop, opisthotonus kan wijzen op congenitale cerebellaire hypoplasia.
-andere afwijkingen aan de kop zijn: hydrocephalus, brachygnathia, strabismus, anophtalmia.
diarrhea:
ETIO:
-overvoeding, bacteriële contaminatie bij gebruik van kunstmelk.
THER:
-melk wordt tijdelijk vervangen door glucose 10%
met melk bezoedelde mond:
wijst op mogelijke palatoschisis.
constipatie, dikke buik:
ETIO:
-Onvoldoende maternale stimulatie. (Likken van perinum, buik)
-afwezigheid van de laxatieve werking van colostrum op meconium.
-meconium retentie door rectum stenose.
THER:
-(can) (fel) Stimulatie van defecatie met een vochtie swab ter hoogt van de genitalia en anus; massage bij ontwaken, na de maaltijd
zichtbare afwijkingen van de pootjes:
ETIO
-De voetjes bij herbivora vertonen nog membranen: dit is een teken dat het jong nog niet rechtgestaan heeft, dat de geboorte heel recent is, of dat het jong niet recht kan. Na enkele uren beginnen de membranen los te komen. Na enkele dagen zijn de hoefjes gehard.
-splay leg bij biggen: de biggen oefenen zwembewegingen uit.
-trilbiggen: congenitale tremor; de biggen kunnen niet rechtstaan
-De gewrichten zijn gezwollen na een of meer dagen post partum: dit wijst op arthritis; bij punctie komt vocht met vlokken of etter tevoorschijn. Omphalitis kan de oorzaak zijn.
-moeilijkheden om recht te staan: (ovi)(bov) dit kan te wijten zijn aan nutritionele myopathia; (selenium, vit E deficiëntie).
-moeilijkheden om recht te staan kunnen ook veroorzaakt zijn door congenitale cerbellaire hypoplasie.
-andere afwijkingen aan de ledematen zijn: gestrekte tarsus (bov): spastische parese; arthrogryposis, syndactilia
zichtbare afwijkingen van de vacht:
ETIO
-als de vacht bezoedeld is met meconium wijst dit op een moeilijke, of langdurige dystocia. Er bestaat kans dat meconium samen met vocht geinhaleerd werd en dat er ademhalingsstoornissen zijn.
-afwezigheid van beharing wijst op vroeggeboorte, maar er bestaan ook teratologische huidafwijkingen.
andere, uitwendig zichtbare, anatomische afwijkingen
Ongeveer de helft van de dieren met congenitale afwijkingen worden doodgeboren. Vaak zijn de afwijkingen multipel.
ETIO
-congenitale afwijkingen vastgesteld bij de geboorte bij (bov)(ovi)(cap) worden o.a. veroorzaakt door orthobunyavirus, schmallenbergvirus.
- zeer vroegtijdig opgetreden afwijkingen noemt men mola: vormeloze massa embryonaal weefsel verbonden met een navelstreng; vaak als tweeling samen met een normale vrucht.
-vele afwijkingen hebben een erfelijke grondslag, infectieus, carenties (iodium, vit A), intoxicaties.
-algemeen: nanisme
-buik en thorax: hernia umbilicalis; gebroken ribben die wijzen op dystocia.
-atresia ani is a priori niet rechtstreeks zichtbaar maarwordt later vastgesteld door afwezigheid van defecatie, of afwezigheid van meconium in het rectum.
-cryporchidia.
-wanneer het jong urineert doorheen de navelstreng, bestaat er een urachus persistens.
-rugletsels: scoliosis, torticollis, anouria (afwezigheid van staart).